Koers is kunst!

Uit: Poëziekrant, maart 2019

Koers is kunst!

Over Wielrennen & Poëzie

Frank Pollet

Bijkans stond hier de openingszin: over geen enkele sport zijn zoveel gedichten geschreven als over wielrennen. Maar waarschijnlijk klopt deze bewering niet, en bestaat er over voetbal méér poëzie. Maar het cliché wil dat wielrennen een sport is en voetbal een dom spelletje. Over echte sporten als volleybal, zeilen, zwemmen, bergbeklimmen, basketbal, hoog- en verspringen, … vind je zo goed als geen gedichten.

Wat maakt het wielrennen zo’n geliefkoosd thema voor de parel van de literatuur?
Het antwoord daarop kunnen alleen wielerdichters geven, dacht ik. En dus polste ik Miel Vanstreels (°1951): ‘Wielrennen leent zich meer tot poëzie omdat er meer dramatiek in combinatie met heroïek in zit dan in andere sporten. Denk ik.’
Willie Verhegghe (°1947) springt mee met Vanstreels: ‘Over het wielrennen wordt meer gedicht omdat het par excellence een sport is die (…) over een pak eigenschappen beschikt om er poëtisch mee aan de slag te gaan: drama, heroïek, de landschappen, de rijke historie, de prachtige oude foto’s, list, bedrog, eerlijkheid, beperkte maar subtiele mechanische inbreng.’
Bert Bevers –die zichzelf géén wielerdichter vindt – vermoedt dat ‘dichters zich eerder dan in ploegsporten herkennen in de relatieve eenzaamheid van wielrenners.’
In de Proloog van zijn bloemlezing De 100 mooiste wielergedichten schrijft Patrick Cornillie (°1961): ‘Veel meer dan vroeger verschijnt er tegenwoordig poëzie over wielrennen. Goeie poëzie. Omdat het in het wielrennen tenslotte evenzeer om de gang van de seizoenen, religie en emoties draait. Omdat de koers ook kunst kan zijn. Omdat het wielrennen is zoals het leven zelf. Dat hebben intussen zelfs de grootste dichters uit ons taalgebied begrepen. Tot halfweg de jaren zeventig van de vorige eeuw gingen pen en pedalen dus niet samen, was wielrennen geen thema voor een gedicht. Lezers hielden van wielerliteratuur, evenals schrijvers, maar de toonaangevende critici keken er op neer. Die reden liever rond in de doolhof van gecompliceerde teksten die geestverwante auteurs voor hen hadden uitgezet. Het literair-kritische snobisme verlangde meerduidige verzen vol spiegels en verwijzingen. Een wielergedicht was hoogstens toegestaan als creatieve adempauze, als frivoliteitje tussen het schrijven van het Grote Werk door.’

Berg van de wind
En toen was er… Jan Kal (°1946). In 1974 verscheen diens bundel Fietsen op de Mont Ventoux waaruit het gedicht Mont Ventoux inmiddels een klassieker werd. Klassiek in alle opzichten, want een sonnet, en het gaat om een berg die mythisch geworden is (dankzij het wielrennen, en níét door Petrarca (°1304 – †1374) die al in de Renaissance de bestijging te voet beschreef). De beklimming van de Berg van de Wind is een heuse klassieker in de Ronde van Frankrijk. Meer dan veertig jaar geleden creëerde Jan Kal een mooie metafoor voor het wielrennen. Of voor het schrijven van poëzie. Hij schoot daarmee niet enkel het schrijven van wielerpoëzie op gang, hij gaf meteen ook aan dat wielrennen geen minderwaardig poëtisch thema is. En hij suggereerde dat het betere wielergedicht niet enkel gaat over… wielrennen…

Mont Ventoux

Dichten is fietsen op de Mont Ventoux,
waar Tommy Simpson nog is overleden.
Onder zo tragiese omstandigheden
werd hier de wereldkampioen doodmoe.

Op deze col zijn velen losgereden,
eerste categorie, sindsdien tabu.
Het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo,
die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.

Alles is onuitsprekelijk vermoeiend,
de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg,
waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint. 

Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend,
de top van deze kaalgeslagen berg:
ijdelheid en het najagen van wind.

Jan Kal

Echte wielerdichters?
Twee jaar na Kal werd toenmalig BRT-producer Elie Saegeman (°1937) de eerste Vlaamse wielerdichter die naam waardig. Hij maakte een aantal radiospots onder de titel Tourgedichten, voor de dagelijkse rondeberichtgeving van de openbare radio.
In 1976 werden deze gedichten gebundeld in Tour de France, een boek geïllustreerd met cartoons van Thomas Pips.
In 1981 stak Yang, ‘tijdschrift voor literatuur & kommunikatie’, een handje toe om het begrip wielerpoëzie een duw in de rug te geven en schreef de Poëzieprijs ‘Gent-Wevelgem’ uit. Over hoeveel inzenders de redactie van Yang zich mocht verheugen, staat niet in het tijdschrift vermeld, maar de jury koos 7 ‘geselekteerde gedichten’ (van Miel Vanstreels, E.J. Hanussen, Paul Rigolle, Walter Giraldo, Aureel Chanterie, ondergetekende en… Tom Lanoye). Het ‘bekroonde gedicht’ was Een poëtische klassieker van Christiaan Germonpré.
Dé twee ontbrekende namen in dit lijstje zijn Willie Verhegghe en Patrick Cornillie.
Verhegghe publiceerde in 1987 Peyresourde. Het betekende de start van een reeks dichtbundels waarmee Verhegghe een vaste stek in het Vlaamse poëziepeloton verwierf: Woud van wielen (1991), De Ronde van Vlaanderen (1996), Tourmalet (2001), Renners sterven niet (2004), No balls no glory (2010), Door de muur (2012), Het geel, de renner en de dood (2017), Koers in Denderleeuw (2018).

De Flandriens

Vanachter Leuvense stoven kwamen ze,
met forse kop en pezige benen,
ze hadden poten aan hun lijf
en trokken er harder dan anderen
mee aan het stuur.
Ze stuurden ansichtkaarten naar huis
met groetjes uit het verre Frankrijk
en wisten niet, nooit van opgeven.
Ze brachten geld mee om een koe
of een café op het dorpsplein te kopen.
Of ze werden velomaker
en vertelden met glanzende ogen
over de Tourmalet en de Peyresourde.
Ze verschenen heel trots op sportavonden
en pinkten er al eens ’n traan weg.
Soms zag je ze nog eens
op begrafenissen of op televisie.
Ze waren niet van deze tijd,
de flandriens, ze moeten nu
bijna allemaal dood zijn.

Willie Verhegghe

De tweede onvervalste flandrien in het dichterspeloton heet Patrick Cornillie. Hij maakte zijn wielerpoëziedebuut met Het perfecte verzet (2006), waarna hij met Roem & Kippenvel (2009) en ?Koers! (2012) nog twee wielerdichtbundels op het publiek losliet. Ook in de twee verschenen delen van zijn Dagboek van een wieltjeszuiger: Vuile venten op een velo (2016) en De weg naar Ghisallo (2016) schrijft Cornillie over (wieler)poëzie. Bovendien stelde hij in 2014 de bloemlezing De 100 mooiste wielergedichten samen en publiceerde hij in 2015 een bescheiden woordenboekje vol sappig wielerjargon: Met de tong op de guidon (2015). In 2018 verscheen De zeer schone uren van Stijn Streuvels, cyclotoerist, een boek dat Cornillie schreef in Het  Lijsternest. In dat jaar zag ook Koersen in de Groote Oorlog het licht.

Wielergedicht

Er wordt danig de pees
opgelegd in zo'n wielergedicht!
In zo'n peloton van volzinnen,
in kromgetrokken waaiers met
een gewicht aan woorden en een
metafoor die als linkadoor
kilometers lang op de loer ligt.

Het jargon in de bidon, de kracht
van adjectieven getrapt in kilowatt,
de gedachtestreep na een chasse patat.
Publiek en karavaan, uitzinnigheid,
kabaal, het hele verhaal tot op het bot.
Demarrages als even vele uitroeptekens.
Tempo en taal op het lint.

En de coureur die onder
de rode vod, de dichter die na
de komma zijn tweede adem vindt.

Patrick Cornillie

Wielerdichters, kunstdichters, muziekdichters, …
Toen ik een aantal wielerdichters de vraag stelde wanneer volgens hen iemand zichzelf wielerdichter mocht noemen, reageerde Bert Bevers (°1954) spontaan: ‘Wat mij betreft bestaan er geen wielerdichters. Iemand die alléén maar over De Koers schrijft zou je zo kunnen noemen, maar ik ken die niet. Er zijn natuurlijk dichters die zich opvallend vaak door deze sport laten inspireren, maar zij plegen daarnaast toch ook gewone poëzie.’
Patrick Cornillie gaat netjes naast Bevers rijden: ‘Ik hoor ‘m niet graag, de term wielerdichter. Een dichter is een dichter, punt aan de lijn. En er zijn dichters die vaak over wielrennen schrijven, ja. Maar ook over andere zaken. Zelf wil ik dat etiket niet opgekleefd krijgen. Ik laat verbeeldingskracht en metaforen hun werk doen. Ik voel me overigens ook geen dichter. Ik ben een auteur, een schrijver. Een schrijver die toevallig - alhoewel, toch behoorlijk vaak - bij dat wielrennen uitkomt. En dat de ene keer in een gedicht, een andere keer in een stukje proza, een dagboekfragment... formuleert. Dat ik niet voor een gat te vangen ben, is niet mijn probleem.’
Paul Rigolle blijft in het wiel van Cornillie en Bevers: ‘Ik heb liever dat men het heeft over een dichter die ook gedichten over wielrennen schrijft. (…) Dichters en schrijvers hebben hun onderwerpen voor het grijpen. Kunst, muziek, liefde, familie, sport, het leven soit… Maar hoor je ooit iemand spreken over een kunstdichter of een muziekdichter?’
Voor Willie Verhegghe bestaat de wielerpoëet wél: ‘Een wielerdichter zou op zijn minst toch één bundel over die sport op zijn actief moeten hebben staan en moet er ook met een zekere kennis van zaken over schrijven: zelf op de koersfiets uit de voeten kunnen en weten wat afzien is. Ik vind dat je pas dan met hart en ziel over die lyrische sport kan dichten.’
Ook in Nederland, net als België een wielergekke natie, zijn er een paar wielerdichters die aan de definitie van Verhegghe voldoen. Van in 1989 publiceert Miel Vanstreels met een zekere regelmaat bundels vol ‘wielerversjes’ zoals hij ze bescheiden noemt: Dromen van de Col d’Aspin (1989), Behoedzaam dansen op pedalen (2007), Godsheide (2009), Een bidon met Zen (2012), Een toerist met altijd tegenwind (2016) en Lekker afzien zuivert het gemoed (2018). De man beheert  https://wielergedichten.blogspot.com, een ware speeltuin voor wielerpoëzieliefhebbers.

Loorberg

Halverwege de klim
schuift een jonge

Astana me voorbij
en ik zwijg

want langzaam
gaat het

en haast goddelijk
is haar gehijg

Miel Vanstreels

Huisdichter Cornelis (pseudoniem van Cees van Zuilen) is een sportdichter met een hart voor de koers waarover hij de bundel Over waaierloze wegen (2004) publiceerde.
Martin Van den Esschert schreef De Ronde van de Lindenlaan (2001) en Albert Megens (°1939) publiceerde met Requiem voor een wielrenner (2011) een intrigerende bundel met liefst 57 gedichten over evenveel jonggestorven wielrenners. Daan de Ligt (°1953 - †2016) schreef Gedichten uit de bezemwagen (2015) en Harmen Malderik publiceerde in 2016 Het zwarte gat, beide bundels hebben sport-, waaronder wielerpoëzie, aan boord.

Papcoureurs?
Tot daar het (voorzeker onvolledige) overzicht van de Vlaamse en Nederlandse wielerdichters? Toch niet. Er is ook de Miel Vanstreels-definitie: ‘Wielerdichter ben je, denk ik, als je door de jaren heen geregeld over wielrennen en/of je eigen prestaties(!?) op de koersfiets schrijft.’
Zo komen we bij nog een interessante naam: Paul Rigolle (1953), die in 1982 met De Hel van het Noorden zijn tweede bundel publiceerde met daarin een aantal fijne koersgedichten. Dat bleek geen toeval te zijn, want de wielergekke Rigolle –die zelf de term wielerdichter ‘een eerder ongelukkige omschrijving’ noemt– liet geregeld poëzie over zijn favoriete sport op de wereld los en stopte zo’n 12 koersgerelateerde poëmen in de bundel Tot het bestaat (2013).

Vleugels

En of we van de wereld zijn en van de kleuren.
Pas gestart droogt de zon alweer de ochtend op.
We trappen in de boter. Maar wat ons wacht
heeft ons nu al zwaar te pakken. We kijken schuw

naar boven, vangen alsnog wind en dichten gaten,
rijden weg om niet te worden weggereden.
Lange kilometers wassen onze breinen. Denken is
niet goed. Niet te denken is wat we moeten leren.

Tot de klim begint en we niet meer weten van waar
en van welk dorp we komen. Joel en duw ons voort,
kijk naar ons zolang het nog kan want fietsen
is behagen en louter liefde kan ons vleugels geven.

Paul Rigolle

In Poëziekrant van maart-april 2017 gaat ene Pieter Verstraeten behoorlijk vierkant door de bocht in een stuk over wielerpoëzie. Hij vindt wielerpoëzie haast steeds bulken van clichés, durft nét níét melden dat er geen goede wielerpoëzie bestaat. De man schrijft immers zelf wielergedichten. Verstraeten orakelt over Cornillies bloemlezing De 100 mooiste wielergedichten onder andere: ‘De groteren van de Vlaamse en Nederlandse literatuur – van Gezelle en van Ostaijen tot Herman Bruselmans, Gerrit Komrij en Luuk Gruwez – staan er zij aan zij met nobele onbekenden uit het zondagsdichterscircuit.’ Tom Lanoye wordt apart vermeld, maar de rest zijn dus allemaal nobele onbekende waterdragers, dichters met een klein moteurke: Roel Richelieu Van Londersele, Paul Rigolle, Reine De Pelseneer, Norbert De Beule, Peter Nijmeijer, Frans Budé, Victor Vroomkoning, Roland Jooris, Hans Warren, Yella Arnouts, Christina Guirlande, Anton Korteweg, Sylvie Marie, Bert Bevers, Frans August Brocatus, David Troch, Philippe Cailliau, Piet Brak, Bart Plouvier, Gust Gils, Lévi Weemoedt, ...

GeelZucht
Van 2010 tot en met 2014 legde een losvast collectief van telkens 5 dichters zichzelf de taak op om de Ronde van Frankrijk te verslaan in poëzie. Het experiment, GeelZucht genaamd, bestond erin om het ‘poëtisch verslag’ van de rit van die dag telkens vóór 19 uur online op het blog te posten. Stenen uit de straat schrijven tot je niet meer wist van welke parochie je was. Op een sporadisch technisch of persoonlijk probleempje na, is dit meer dan 100 keer perfect gelukt. Na afloop van elke Ronde werden de gedichten van het GeelZucht-blog, of een selectie eruit, op vraag van een aantal volgers, in boekvorm gepubliceerd. In beperkte oplaag weliswaar, aangezien het om snel werk, vaak work in progress, ging. Leverde het interessante gedichten op? Jawel. Eén ervan is Summie, som van al mijn zomers van Norbert De Beule (°1957) een ontroerend gedicht waarbij een ezel hoopt dat zijn favoriete renner, Johan van Summeren, platrijdt net voor de weide waarin hij eenzaam staat te wezen. Een schreeuw om contact, als het ware.

Tour 2010, 17 juli - 
rit 13: Rodez – Revel, vlakke rit

SUMMIE, SOM VAN AL MIJN ZOMERS

Ik ben het kleine ezeltje van Jaïrus
Grauw is mijn gebed
Triest mijn ene oog

Ik werp een steen naar elke renner
die mij voorbij flitst zonder groet

Het kleine ezeltje van Jaïrus
in zijn dorre land van I en A

Ik wil een berggeit van Footon Servetto
of een renner met een schalkse blik

Zo’n Summie som van al mijn zomers
verlangen naar een spel
bijna twee meter joie du jeu

Katje-duik, ezeltje-strek-je
tussen schaafsel, stro en liksteen

Ik ben het kleine ezeltje van Jaïrus
Ik bid voor kiezels op de weg
spijkers, distels, kleefkruid

of dat zo’n eros mij als helper wil
keikop die zich aan de stenen stoot.

Norbert De Beule

Schrijvers met snee
Sommige dichters / schrijvers hebben zóveel op met de wielersport dat ze die zelf beoefen(d)en. Of omgekeerd. Tim Krabbé (°1943) die met De Renner (1978) de ultieme wielerroman schreef, was een behoorlijk amateurcoureur. Peter Winnen (°1957), ooit een internationaal gereputeerd renner, schreef een aantal mooie wielerboeken, waaronder het autobiografische Van Santander naar Santander (2000).
Op 11 september 1971 werd in Buggenhout-Opdorp een heus artistiek wielercriterium georganiseerd, een koers over 25 kilometer. Onder de 36 deelnemers bevonden zich Paul Snoek en Patrick Conrad, maar de koers werd gewonnen door kunstschilder Gilbert De Roeck voor Willie Verhegghe (op een fiets waar Rik Van Looy nog mee gekoerst had!) en Roland Jooris.

Poëzie in het peloton?
Dé vraag die elke dichter van wielerverzen bezighoudt: lezen wielrenners poëzie, meer bepaald wielerpoëzie?? Je zou je toch kunnen voorstellen dat Philippe Gilbert of Greg van Avermaet de gedichten die over hen zijn geschreven ooit onder ogen hebben gekregen. Navraag bij enkele ingewijden maakt me weinig wijzer: niemand heeft een renner ‘betrapt’ met een dichtbundel in de hand.
Of toch. Patrick Cornillie kreeg ooit een foto toegestuurd van Patrick Verhoest, de fotograaf met wie hij samen de bundel ?Koers! maakte. Verhoest mailde: ‘Net terug van de persconferentie van Tom Boonen. Ik gaf ‘m ons boekje. Echt, hij kon niet wachten om erin te bladeren. Zelfs toen hij terug naar het hotel stapte, liep hij er voortdurend in te lezen.’
Tom Boonen die gedichten leest. Voorwaar een wielerpoëtische gedachte.

(Klik op de afbeelding voor vergroting)