Verzen ná het brave buitenleven

Miel Vanstreels biedt in zijn bundeltje "Het laatste landschap" gedichten over ouderdom en dood, aan de hand van verzen over mensen die allen uitsluitend met hun initialen worden aangeduid. Het eerste gedicht heet "Mevrouw L", het laatste is "Meneer R", een ander "Meneer en mevrouw H". Vanstreels had zijn boekje ook "De laatste grens" of "Grensgebied" of "Doodsrevier" kunnen noemen. Bij Vanstreels zien we, ondanks zijn honingzoete naam, de bittere kanten van het oud worden en sterven.
Hier geen vrome troostwoorden, maar kreten als van Job in zijn grootste smarten: ik wou dat ik maar dood was, ik vervloek m''n geboorte. Vanstreels in "Mevrouw E": ,,Waarom gaat Hij zo tergend / langzaam tekeer // Kijk wat Hij doet/ met m''n tenen/ m''n been// ik wou/ dat onze lieve heer// met een overdosis/ morfine verscheen". En in "Mevrouw N" heet het: ,,Zalvend verzwijgt de pastoor/ de tumoren haar wekenlang/ gegil om hulp (...)/ dat zij de kerk/ in alle stilte/ een vermogen schonk// is aan het koor/ meer te zien/ dan te horen".
Hier geen "Goede Dood, wiens zuiver pijpen/ door ''t verstilde leven boort", zoals Boutens zong. Maar de koning der verschrikking, aftakeling, dementerende en wegkwijnende mensen. Van "Meneer Z" heet het: ,,Hij ligt heel rustig/ te overlijden// zou ik het luikje/ in zijn voorhoofd/ durven openen// om te bekijken/ wat hij ziet". En over "Mevrouw B" dicht hij: ,,Morgen wordt er een film/ van haar hersenen/ gemaakt// misschien zijn daarop/ de katten te zien/ die zij al weken/ uit haar kamer jaagt". Trefzekere verzen zijn het, al lijken het achteloos neergeschreven notities.
Soms overschrijdt Vanstreels een grens, maar zijn hardheid is helaas wel waarheidsgetrouw. Hoe ongedurige kinderen zitten te wachten aan het doodsbed van vader die al zo oud is, maar nog niet sterft: ,,hij is te oud en het wachten / duurt te lang". Hoe mensen met een bejaarde alvast zijn doodshemd uitzoeken: ,,niet m''n beste pak (...)/ ''t is toch maar/ om onder de grond te liggen". Bij "Meneer A" dicht Vanstreels: ,,Morgen weer naar een begrafenis// (...) ik hoop dat het verdriet/ een beetje te genieten is".
Het ''echte'' landschap komt één keer in deze bundel voor, het Limburgse. Niet het lieflijke glooiende van het Miljoenenlijntje, maar het ondergrondse van de mijnbouw en van de daardoor ten dode opgeschreven mijnwerkers met hun stoflongen. "Meneer M": ,,Op zijn nachtkastje/ staat een blikken potje// waarin hij/ met een regelmaat/ van angst// stukjes mijn/ van vroeger/ spuugt". Deze bundel, met een aangepaste omslag in rouwkleuren, biedt nergens troost voorbij de dood, voor de overledene evenmin als voor de nablijvers.


Gepubliceerd op: 15 september 1995
Reformatorisch Dagblad
Door H. H. J. van As
Meer informatie