Sporten

Er zijn meerdere sporten, die ik in mijn jeugd heb uitgeprobeerd. Op mijn zestiende speelde ik drie voetbalwedstrijden per week: op woensdag met het schoolelftal, op zaterdag met een caféploeg en op zondag met de club van het dorp. Een seizoen lang heb ik gebasketbald in de scholencompetitie. We verloren al onze wedstrijden met grote cijfers. Ook met volleybal stond ik in het schoolelftal. En aan atletiek deed ik ook. Op de lange afstanden hoorde ik tot de (verre) middenmoot. Op mijn dertiende richtte ik met enkele vrienden een atletiekclubje op. Tijdens de vakanties organiseerden we wedstrijden tussen de verschillende wijken van het dorp. Het leukst was de jaarlijkse bonte avond waarop we geld inzamelden, eerst in de garage van de hoofdonderwijzer, later in de parochiezaal. Daar durfden we tijdens een voorstelling niet meer achter de coulissen te komen omdat mijn neef, een regionale Will Tura, bezig was een plaatselijke schone te versieren. Het was de periode van ‘Ik ben zo eenzaam zonder jou’. Na enige tijd trad mijn oudere broer toe tot het bestuur van ons clubje. Hij pakte de zaken meteen groots aan. We gingen heuse crossen organiseren en kwamen daarmee in de krant. De oorspronkelijke oprichters hadden niet veel meer in de pap te brokkelen, ook al waren ze voorzitter en schrijver-schatbewaarder. Uiteindelijk nam mijn broer het heft helemaal in handen. Hij toverde ons clubje om tot een succesvolle meisjesafdeling van een grote atletiekclub uit de stad. Tussendoor werden we geregeld mee op oefening genomen door mijn vader. Tijdens onze rondjes over de Halembaye leerde hij ons dat je in geen enkele van al die andere sporten zo lamentabel mag afzien als op een koersfiets.

Zittend links: ikke. Zittend rechts: mijn broer.