De weergoden waren het tweede familierondje beduidend minder goed gezind dan vorig jaar. Toch begaven tien goed, matig en niet getrainde dames en heren, die veel, weinig of geen (bloed)banden hebben met de naamgevers van de tocht, zich onder een koude, grijze hemel op weg voor een rondje van 65 km door het Mergelland. Vooral interessant voor de deelnemers die uit de Randstad, Drenthe en Gelderland kwamen. Want zij keken in meerdere, mindere of geen enkele mate uit naar de Keuten- en de Cauberg.
En wat werd er op Nederlands steilste helling angstaanjagend astmatisch gehijgd door de jongste heer van het stel. En hoe (on)zacht kwam de jongste dame op de Cauberg in aanraking met het asfalt toen de oudste heer pal voor haar zonder adem viel. En hoe fraai en elegant peddelde de moeder van mijn kleindochter met 0,0 km in de benen al die heuveltjes op. En wat te zeggen van de op twee na oudste heer, een Drent die vijf jaar geleden nog bij hoog en bij laag beweerde dat niemand, maar dan ook niemand hem ooit een Limburgse heuvel op zou krijgen: één keer de Cauberg bedwingen was niet genoeg voor hem, hij draaide tot ieders verbazing om op de top en reed weer naar beneden om de klim nog eens over te doen. Of hij er plezier in begon te krijgen, of hij het leuk vond? Nou nee: ‘Het is wel aardig, maar ook echt niet meer dan dat!’ Ooit iemand tegen gekomen die twee achter elkaar de Cauberg op fietst omdat hij het ‘wel aardig’ vindt? Ik wel dus.