'Onze Miel heeft alleen karakter als hij op de fiets zit,' placht mijn vader te zeggen. Ik moest wel, ik wist nooit de weg terug naar huis. Mijn broer, een boom van een kerel, schiep er bovendien een heimelijk genoegen in om zich op kop te zetten en mij de tranen uit de ogen te fietsen. Jarenlang kwam ik op geen enkele helling als eerste boven, nooit won ik de sprint aan het eind van een rit. Toen ik zestien was kreeg ik een dragee captagon toegespeeld. Het middel was vrij verkrijgbaar bij de apotheek en geliefd bij studenten die na een jaar kroeglopen de nachten moesten doorstuderen om enige kans van slagen te hebben. Ik nam de captagon voor een tocht en fietste als nooit te voren. Met vele lengten won ik de sprint. Na die dag heb ik de concurrentie weliswaar nooit meer vervalst, maar spijt van frauduleus handelen heb ik tot op heden geen moment gehad: daar was dat gevoel eindelijk eens de beste te zijn veel te overweldigend voor.
1967: in Gent, links mijn broer