Daar leerde ik het Godskes, een dialect dat - als ik de naam mag geloven - zowel Gods als heidens is. Omdat ik op mijn elfde naar een kostschool in het Antwerpse ging en op mijn negentiende naar Maastricht vertrok, beheers ik het Godskes minder dan matig. Ik gebruik het dialect van mijn kinderjaren eigenlijk alleen nog om mezelf vermanend toe te spreken.
Een omgeving waar het Godskes me wel nog parten speelt, is die van een fietsenwinkel. Opgegroeid tussen vélowinkel en werkhuis moet ik na dertig jaar Maastricht nog altijd zoeken naar de Nederlandse benamingen van fietsonderdelen. Als ik een fiets zie, zie ik een kader (frame), een guidon (stuur), een pedalle (trapper). Hoor en zie je me hier al vragen naar een moosplaot (spatbord), een slijklap (spatlap) een sepappe (ventiel) of ne bedong (drinkbus)?
