Jan

Jan en ik zijn al sinds 1971 bevriend. We hebben dezelfde leeftijd, we komen beiden uit een arbeidersgezin, we zijn de tweede in een rij van vijf kinderen, we werken in dezelfde sector, we hebben ieder twee zonen. Eén van de weinige dingen die we niet gemeen hebben is 'de liefde voor de fiets'. De lichaamsbeweging van Jan bestaat uit wandelen en tuinieren. Hij wordt al moe als ik de naam noem van de tochten die ik fiets. Net als Maarten 't Hart is hij ervan overtuigd dat het lichaam niet gemaakt is om afgepeigerd te worden. Gisteren maakten we met onze vrouwen en zonder onze zonen - die hebben afgehaakt - onze jaarlijkse tocht. Het is leuk om te zien hoe onze gesprekken evolueren tijdens zo'n dag. Jan en ik hebben het al dertig jaar over de grote en kleine vragen des levens, we zijn al dertig jaar op zoek naar antwoorden die er waarschijnlijk niet zijn. In het begin is Jan fris en monter, hij staaft zijn betoog met wijze woorden van schrijvers, wijsgeren en andere denkers. Naarmate de tocht vordert dooft onze gedachtenwisseling uit. Jan raakt vermoeid en moet zich op de weg concentreren. Zijn hoofd zakt nog dieper tussen zijn schouders. Als je achter hem fietst zie je alleen een strohoed, een gekromde rug en twee malende spillebenen: een post-moderne
Plato op een gestolen fiets.