Het is vandaag 3 augustus 1997. Omdat mijn vader 75 wordt, krijgt onze jaarlijkse fietstocht een feestelijk tintje. We rijden met de auto naar Oudenaarde, waar een gedeelte van de heuvelzone van de Ronde Van Vlaanderen op ons wacht. Jef, mijn schoonbroer, fietst mee, mijn oudste broer is chauffeur van dienst. Om elf uur stappen we op de fiets. De thermometer geeft 30 graden aan. Krijgen 'bejaarden' bij dit weer niet de raad om binnen te blijven en vooral geen inspanningen te leveren? Mijn vader voelt zich allerminst bejaard en laat ons op de Oude Kwaremont zien hoe je een helling, bezaaid met schots en scheef liggende kasseien, opfietst. Bochtige binnenwegen brengen ons naar de Kalkhovenweg en de Paterberg, kasseienheuvels met stijgingspercentages van 20%. Na vijftig kilometer hebben we ook de Kortekeer, de Taaienberg en de Eikenberg gehad. Mijn vader vindt het welletjes geweest en stapt in de auto. Jef en ik gaan door, naar Geraardsbergen. Op de Muur fiets ik de televisiebeelden in van de Ronde van Vlaanderen. Hoewel ik hier nooit geweest ben, weet ik precies waar ik moet fietsen om niet in de problemen te raken. Al klimmend stel ik vast dat ik de Muur moet bijschrijven op het lijstje met hellingen die mijn sleurende ziel in hevige ontroering brachten.