Ik moet een superzware klimtocht van 220 km in (het hoofd en) de benen zien te krijgen. Of het me lukt weet ik niet. Een half jaar geleden ging ik er nog van uit dat middelzware tochten tot 150 km voor mij het maximaal haalbare waren. Nu blijkt mijn lichaam ook niet overmatig te protesteren tegen 200-tjes in het Mergelland. Ik ben benieuwd.
Voor vandaag heb ik een (bijna) vlakke rit van 230 km op het programma staan. Ik ga de provincie bezoeken waar ik vandaan kom: eerst richting Haspengouw, vandaar naar de Kempen, vervolgens door het Maasland om via de (Genkse) Mijnstreek en met een Kanalen-ommetje terug te keren naar Maastricht.
In volg voornamelijk de provinciale wegen en fiets van stad naar stad, van dorp naar dorp, van landschap naar landschap, van dialect naar dialect, van herinnering naar herinnering. De uren en de kilometers vliegen voorbij. Ik geniet. Al zal menig weldenkend mens zich afvragen hoe je kunt genieten met het lawaai en de stank van 200 km voorbijrazend verkeer.
Overigens, naarmate de rit vordert voel ik op mijn kont twee onvervalste doorzitplekken ontstaan. Ik vermoed dat ze zo rood zijn als een biet.