Pleidooi voor het sportgedicht

Door Harmen Malderik


 













Enige tijd geleden trad ik op in Perdu in Amsterdam. Ik vertelde het publiek, dat ik een paar sportgedichten zou gaan voordragen. Een vrouw in de zaal slaakte daarop een duidelijk hoorbare zucht van teleurstelling: ben ik daarvoor hier gekomen?
Ik heb geen last van lange tenen maar wel van binnenpretjes en dacht dan ook: over vijf minuten praat die dame wel anders. Nou, daar had ik geen vijf minuten voor nodig.

Met dit voorval wil ik slechts laten zien hoe groot de vooroordelen zijn over sportgedichten, want de reactie van de overigens zeer aardige dame (zo bleek na afloop) staat mijn inziens voor een algemeen gevoelen ten aanzien van sportgedichten: dat kan niets zijn.

Waarom niet? Betreft het mensen die zich principieel niet met zoiets ordinair als sport willen inlaten? Zijn het zelfs sporthaters? Of bevalt hen de gedichten al bij voorbaat niet?

Sport is een legitiem poëtisch onderwerp

Niet alleen de vorm, ook de inhoud van een gedicht kent een nagenoeg onbegrensde vrijheid.

Het zijn vooral liefde, natuur, reizen, familie, ziekte en dood en, meer in het algemeen, therapeutische gedichten die de poëticale inhoud bepalen. Het zijn natuurlijk volstrekt legitieme onderwerpen waaraan veel aandacht in literaire bladen wordt geschonken en op algemene poëziesites als Meander Magazine en Poëzie verrijkt het leven.

Maar toch, ook hier blijft het sportgedicht een ondergeschoven kind, en dat terwijl sport, net als bovengenoemde zaken, steeds meer is geïntegreerd in het leven van alledag. Waar ik dertig, ja zelfs nog maar twintig jaar geleden nauwelijks hardlopers of vrijetijdswielrenners tegenkwam in bossen, duinen en polders, en mij soms een prettige eenling voelde, is het tegenwoordig op gemelde plaatsen vergeven van mensen die aan hun fysieke conditie werken en tegelijkertijd van de natuur proberen te genieten, waarbij het vrouwelijk aandeel in deze sportieve activiteiten steeds groter wordt – de emancipatie snelt ook hier voort, gelukkig maar.

Natuurlijk zijn er altijd mensen die kritiek hebben op vrijetijdssporters (zoals op de wielrenner die zich in het verkeer meer met het achterwiel van de renner voor hem, dan met de omgeving bezighoudt) maar per saldo zijn de ontwikkelingen op sportgebied positief. En dat inspireert tot het schrijven van gedichten.

Het zijn niet alleen activiteiten als hardlopen en fietsen in de buitenlucht die zich lenen voor poëzie. Nogal wat sportscholen puilen uit, gezien het aantal auto’s dat op het parkeerterrein van de sportschool bij mij in mijn buurt staat geparkeerd. En autoracen is tegenwoordig ook in. Wat te denken van de op de snelweg en door de Zandvoortse duinen scheurende sportievelingen – al of niet van koninklijken bloede – die zich Max Verstappen wanen.

Kortom, genoeg voer voor een gezond sportgedicht, zou ik zo zeggen, want sportgedichten zijn meer dan gelegenheidsrijmelarijen of hagiografieën geschreven naar aanleiding van weer een nieuw Nederlands sportsucces of de geboorte van een nieuwe sportheld.

Sportpoëzie ontbreekt in bloemlezingen

Er bestaat veel goede sportpoëzie. Helaas zijn het nog altijd slechts incidentele sportgedichten die hun weg naar een groter publiek vinden.
Het is Jan Kal geweest die met zijn wielersonnet Mont Ventoux (1974) waarschijnlijk de eerste was die met een sportgedicht in Nederland een groot publiek wist te bereiken.
Echter, in Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten is Kal wel opgenomen met zes sonnetten maar niet met zijn misschien wel bekendste sonnet Mont Ventoux (ik verlaat me hierbij op de dertiende en veertiende herziene en vermeerderde druk; 2004).

Ook dichters als Cees Buddingh’ en Nico Scheepmaker hebben aardig wat goede sportgedichten (vooral over voetbal) geschreven die door het publiek werden gewaardeerd, maar die niet zijn terug te vinden in gemelde bloemlezing van Gerrit Komrij.

Een van de weinige sportgedichten die wel in de dikke Komrij is opgenomen, is het gedicht van Paul Snoek getiteld Een zwemmer is een ruiter dat eindigt met de fraaie slotregel: Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

Ook in andere, meer recente, algemene verzamelbundels tref ik nauwelijks of zelfs helemaal geen sportgedichten aan.

Bundels met sportgedichten

Er bestaan echter wel bloemlezingen en verzamelbundels met louter sportgedichten. Een voorbeeld hiervan is Ook wij waren winnaars, sportgedichten uit Nederland en Vlaanderen (2006) van Pascal Delheye en Willy Verhegghe.

Wielrennen is misschien wel de sport die zich het meest voor sportpoëzie leent. Het heeft te maken met de inspirerende natuur waarin de wielrenner vaak fietst, met afzien, tactiek, doping en andere vormen van fraude, die in deze hybride sport een belangrijke rol spelen – hybride, want wielrennen is een teamsport en een individuele sport ineen, een uitnodiging derhalve tot list en bedrog.

Vooral in Vlaanderen staat het wielergedicht in hoog aanzien. Op menige historische, met kasseien geplaveide Vlaamse helling valt een wielergedicht aan te treffen.
Een prima bloemlezing van wielergedichten is De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse en Nederlandse literatuur, verzameld door Patrick Cornillie (2014).

Hedendaagse dichters die een hele bundel met eigen werk over een enkele sport hebben geschreven, zijn er echter weinig. De Belgische Nederlander Miel Vanstreels is er een van. Hij heeft al vele, volledig aan wielrennen gewijde poëziebundels gepubliceerd. Die gedichten variëren van langere gedichten over klassieke koersen en mythische cols tot geestige versjes, zoals de volgende ‘haiku’:

Alweer van de fiets –  
mijn blaas heeft alle bomen 
en veel struiken lief.

Meer aandacht voor sportpoëzie

Sport kent vele disciplines die allemaal wel onderwerp zijn van poëzie. Zo dicht Abdelkader Benali vooral over hardlopen en Henk Spaan over voetbal.

Er wordt dus best het een en ander over sport gedicht, maar het blijft, in vergelijking met de eerder in dit verhaal genoemde onderwerpen, een geïsoleerd, tot het eigen wereldje veroordeeld gebied dat wordt ondergewaardeerd door de gevestigde poëzieorde.

Algemene literaire bladen en algemene poëziesites houden zich er nauwelijks mee bezig, integendeel er zitten daar mensen, zo denk ik wel eens, die er behoorlijk op neerkijken.

Dat daarin verandering moge komen.

Harmen Malderik