Een voyeur met fatsoen

Een voyeur met fatsoen 
-aantekeningen uit een verzorgingshuis-
2003 Zorgcentrum Molenhof/Bergboek.nl
50 pagina's
Achterflap
Nog verkrijgbaar 
Zie ook: Ouderenzorg
Enkele artikeltjes
ISBN: 90-70037-66-1

 

Molenhof

Toen ik in Molenhof in dienst kwam heette het ‘bejaardenoord'. Midden jaren tachtig werd het omgedoopt tot verzorgingshuis en sinds kort staat het te boek als zorgcentrum. Ook de bewoners kregen steeds sjiekere namen: gepensioneerden, bejaarden, 65-plussers, senioren, ouderen. Tegenwoordig heten ze cliënten. Hoe zullen ze over een jaar of tien genoemd worden?
Molenhof wordt geprezen om zijn ligging. Als je het huis langs de hoofdingang verlaat loop je de oude binnenstad van Maastricht in. Voor gezonde benen is het vijf minuten naar het Vrijthof, de Markt, de St Servaasbrug of het Onze Lieve Vrouweplein. Met de rolstoel duurt het wat langer: de stoepen en trottoirs zijn ook hier nog steeds niet berekend op 'wheelers'.
Via de tuin van Molenhof kom je in het stadspark, als je maar het bruggetje over het riviertje de Jeker neemt. De slechtziende meneer K. was hiervan niet op de hoogte toen hij er kwam wonen. Zijn verkenningstocht eindigde in het water, dat gelukkig niet hoger reikte dan zijn knieën.
Zo vredig als het stadspark er overdag bij ligt, zo onveilig kan het er ‘s nachts zijn. Enkele jaren geleden werd er zelfs een man vermoord. Op zoek naar aanknopingspunten liet de politie de Jeker dreggen. De krant meldde de dag daarop dat er geen moordwapen maar wel een heel bestek gevonden werd. Wisten we eindelijk waar mevrouw L. haar messen, vorken en lepels liet!


Echtparen

Meneer en mevrouw M. kibbelen de hele dag. Naar eigen zeggen hebben ze vaak woorden maar nooit ruzie. Ze kunnen elkaar geen uur missen. Dat deed hen een half jaar geleden besluiten zich nooit meer op te laten nemen. Wat de gevolgen ook zijn. Mevrouw heeft een vuistgrote baarmoedertumor, meneer loopt rond met een aneurisma, een buikaorta zo dik als een fietsenband die ieder moment kan springen. De dokters kunnen zoveel argumenten aandragen als ze willen, meneer en mevrouw weigeren pertinent zich te laten opereren. Hun enige hoop is samen, het liefst op hetzelfde moment, te mogen sterven.
Het kan ook anders. Mevrouw V. werd op een verschrikkelijke manier behandeld door haar man. Hij sloeg haar en dwong haar grote hoeveelheden laxeermiddelen te nemen. Toen hij stierf dachten we dat mevrouw eindelijk rust zou krijgen. Niets was minder waar. Na een maand of twee werd ze zo psychotisch dat ze moest opgenomen worden in een psychiatrische kliniek. Ze is er nooit meer uitgekomen.


De weg

Juffrouw D. was bedreven in het vinden van nooduitgangen. Iedere avond ging ze naar het huis, waar ze haar hele leven had gewoond. Ze bonkte op de deur en riep de naam van haar overleden zus. Het medeleven van de nieuwe eigenaars maakte plaats voor irritatie. De politie kon niet meer doen dan juffrouw D. terug brengen. De huisarts zag geen reden tot opname elders of sederen. De advocaat wist niet op welke wet hij zich moest beroepen. Het geduld van de eigenaars werd meer dan een jaar op de proef gesteld. Toen raakte juffrouw D. ook de weg naar vroeger kwijt.


De knecht

Meneer A. hield me voor zijn knecht. Terwijl ik hem baadde, aankleedde of naar de w.c hielp, gaf hij instructies. Hoe ik de koeien moest melken, welk varkensvoer ik moest gebruiken, waar ik het hooi moest stapelen, aan wie ik de eieren moest verkopen. Regelmatig kreeg ik op mijn donder: een knecht als ik had hij nog nooit gehad.


Het malen

Meneer B. en ik zitten naast elkaar bij het jaarlijkse diner van de cliëntenraad en de staf. Er wordt vanavond afscheid van hem genomen. Hij wordt niet in de bloemen, maar in de wijn gezet. Enkele weken geleden gaf meneer B. te kennen dat de vergaderingen hem onrustig maken. Hij is de laatste tijd zo vergeetachtig dat hij er angstig van wordt. Zijn zoon adviseerde hem de spanning niet op te zoeken.
De toekomst stemt hem somber: ‘Ze moesten een apparaatje uitvinden waarmee je het malen in je hoofd kunt stoppen. Al is het maar voor even.’
Echt genieten van de culinaire hoogstandjes kan hij niet. Nog voor het hoofdgerecht stapt hij op: ‘Ik heb geen honger. Ik was vergeten dat we een diner hadden. Toen je me kwam halen, had ik net mijn avondeten op.'


Sex

Mevrouw Z., een vooroorlogse prostituee, bekend in Maastricht en de wijde omtrek, wist de sappigste anekdotes te vertellen, uren aan één stuk. Het fraaist vond ik haar verhaal over een Belgische pastoor die iedere maand incognito de grens over kwam en haar na elke beurt de pauselijke zegen gaf.
Iedere ochtend als meneer N. werd gewassen kreeg hij een joekel van een erectie. Met een zielig gezicht probeerde hij zijn hand onder de jurk van de verzorgster te laten glijden. Vriendelijke verzoeken daarvan af te zien, vermanende woorden, zelfs uitbranders hielpen niet. De huisarts schreef een medicijn voor met remmende werking. Meneer N. werd er zo suf van dat hij niet eens merkte dat hij gewassen werd. De rust was van korte duur. Na enkele weken schitterden zijn ogen weer als hij een verzorgster met een waskom zag.
Hoewel mevrouw Y. al 89 jaar was en strompelend door het leven ging, kon ze niet zonder man. Meerdere keren werd ik uitgenodigd bij haar in bed te komen liggen. Die eer liet ik liever aan meneer H. Op een middag liep ik langs zijn kamer. Met afgezakte broek probeerde hij mevrouw Y., die op de bank lag, van haar incontinentiemateriaal te ontdoen. Of het hem
gelukt is, weet ik niet. Ik ben een voyeur met fatsoen.


Onderdeur

Mevrouw J. wordt honderd. Een eeuw oud worden is tegenwoordig geen unicum meer. Uitzonderlijk is wel de lichamelijke en geestelijke conditie van mevrouw J. Ze verzorgt zichzelf, ze loopt zonder hulpmiddelen, wie bij haar aan tafel aanschuift krijgt een rondleiding door de twintigste eeuw. Ze heeft een dressoir vol plakboeken, krantenknipsels, ansichtkaarten en andere herinneringen. Bij iedere afbeelding of tekst hoort een verhaal. Tot vijf maal toe moet ik terug voor het artikeltje dat ik schrijf voor het huisblad. Ze praat de pagina’s aan elkaar. Haar prachtige hoofd komt daarbij nauwelijks boven de tafel uit. ‘Ik ben een onderdeur,’ zegt ze, ‘een langzaam zakkende onderdeur.’
Van de dood wil ze niets horen: ‘Ik hou me er niet mee bezig,ik zie wel wat er gebeurt. Toen ik nog kind was nam oma me altijd mee als ze een afgestorvene een kruisje ging geven. Tot we naar een buurman moesten. Hij had een afschuwelijk gezwel aan zijn gezicht. Ik ben er weken ondersteboven van geweest. Sinds die tijd mijd ik de dood.’


Burma

Na het overlijden van haar man vond mevrouw F. tussen zijn spulletjes het bijbeltje dat ze hem in 1940 had gegeven, toen hij zich moest melden bij het Nederlands leger. Na enkele weken al werd hij gevangen genomen door de Jappen. Voor in het bijbeltje stond, in het handschrift van meneer F., een reeks namen en data. Raadpleging van een atlas leerde mevrouw dat het zijn verslag was van zijn verblijf in de werkkampen langs de Burma-spoorweg. Zijn enige verslag, want over zijn krijgsgevangenschap heeft hij nooit willen praten. Hij wilde niet dat zijn vrouw en kinderen wisten wat hij had meegemaakt


Het dubbeltje

Ik zit met het hoofd zorg en het hoofd facilitaire dienst koffie te drinken in het restaurant. Bij de kassa van de aangrenzende huiswinkel is het druk. Wanneer mevrouw O. aan de beurt is ontstaat er een heftige discussie. Mevrouw vindt dat haar tien cent te veel in rekening wordt gebracht voor het halve brood dat zij wil kopen. De medewerkster houdt voet bij stuk. Het dubbeltje betalen of geen brood. Als mevrouw bezwaren heeft moet ze zich maar melden bij het hoofd zorg. Mevrouw O. betaalt het gevraagde bedrag en komt naar het hoofd zorg. Ook bij hem krijgt ze nul op haar rekest. Ze loopt scheldend het restaurant uit. 'Zoveel kabaal om een dubbeltje,' zucht het hoofd facilitaire dienst, 'iedere dag wat anders.'
Mevrouw O. is een eenling. Ze heeft geen broers, zussen of kinderen. Alle achterneven en -nichten hebben afgehaakt. Haar contacten met medebewoners duren nooit langer dan twee gesprekken. 'Ik kan alleen maar vertellen over de ellende die ik heb meegemaakt, en dat willen de mensen maar één keer horen,' aldus mevrouw O.
Hard werken en spaarzaam leven werden haar devies toen ze veertien was en naar de fabriek moest om haar zieke ouders te onderhouden. Ze verzorgde hen tot hun dood. Op latere leeftijd trouwde ze met een oudere man. Ook hij haalde zijn pensioen niet. Kort na zijn overlijden begon mevrouw O. zelf van de ene ziekte naar de andere te sukkelen. Desondanks bleef ze werken. En sparen. Volgens deskundigen is het gedrag van mevrouw O. te wijten aan een persoonlijkheidsstoornis. Zo'n stoornis kenmerkt zich door extreme karaktereigenschappen waar zowel de persoon in kwestie als de omgeving last van hebben. Het is een gevolg van een onjuiste of niet volledige ontwikkeling van de persoonlijkheid. Biologische, opvoedkundige en ervaringsfactoren spelen een rol.
'Ik ben bezeten door het geld,' vertelde mevrouw O. me ooit, 'om een stuiver ga ik door het lint, niemand pakt me af waar ik recht op heb.'
Vorige maand zijn we samen naar de notaris geweest om haar begrafenis te regelen. Als ze dood is laat ze anderhalve ton na. Aan de kankerbestrijding: 'Die zullen er wel raad mee weten!'


Huisbezoek

Mevrouw H. is 64 en woont in één van de mooiste straatjes vande Maastrichtse binnenstad. Ik bel aan bij haar appartement. Het duurt lang eer er wordt open gedaan. Een indringende geur van alcohol en urine komt me tegemoet. Strompelend leidt de vrouw des huizes me door een puinhoop van kleren, etenswaren en incontinentiemateriaal. Ik ga zitten op het randje van een stoel.
Aan de muur hangen prachtige schilderijen, in een kast liggen dikke boeken die een eigenaar met een intelligente geest verraden, naast de stoel van de gastvrouw staat een pas geopende fles wijn.
Ondanks mijn argumenten laat mevrouw H. ook het tweede aanbod van Molenhof en het project Socrates aan haar voorbij gaan: 'Ik kan deze woning toch niet opgeven om bij jullie in een rotkamertje tussen allemaal oude mensen te komen wonen!'
Van de huisarts en de medewerkster van het CAD heb ik begrepen dat mevrouw nergens meer terecht kan. Geen enkele hulpverlenende instantie wenst nog tijd en energie te stoppen in iemand die in een mum van tijd terugvalt in oud gedrag. Het is ten slotte niet verboden om jezelf naar de verdommenis te leven.
Na drie kwartier neem ik afscheid. De wind krijgt de geuren niet uit mijn hoofd gewaaid. Thuis gooi ik mijn kleren in de wasmand en ik neem lange douche.


De waarheid

De zoon van mevrouw W. heeft enkele jaren geleden alle contacten met zijn moeder verbroken. Pogingen van het afdelingshoofd en de pastor om hem weer naar Molenhof te laten komen, liepen op niets uit. Hij wil met rust gelaten worden.
Mevrouw W. heeft geen andere kinderen. Ze vraagt nu aan mij om te bemiddelen. Tijdens ons gesprek geeft ze aan dat ze haar zoon wil vragen wat ze fout heeft gedaan. Verder wil ze hem enkele spulletjes van zijn vader overhandigen en ze wil hem verzoeken bepaalde meubelstukken binnen de familie te houden.
Wat denkt mevrouw zelf dat ze fout heeft gedaan? Ze weet het niet. Ze heeft haar leven lang klaar gestaan voor iedereen, ze heeft altijd gezwegen omwille van de lieve vrede, ze heeft zichzelf altijd weggecijferd. Ze heeft het sterke vermoeden dat het niet aan haar of aan haar zoon ligt, maar aan haar schoondochter. Die heeft ooit zonder iets te vragen een antieke klok meegenomen, die heeft jarenlang de sfeer verziekt met haar jaloezie, die heeft haar kinderen altijd weggehouden bij hun oma, die verbiedt haar man zijn moeder te bezoeken. Eigenlijk zou ze niets liever doen dan haar schoondochter 'ns goed de waarheid zeggen.


Verlies

Het afdelingshoofd maakt zich zorgen over meneer P. Hij weigert regelmatig zijn medicijnen, hij slaat maaltijden over, hij neemt niet meer deel aan activiteiten. Wat zou er aan de hand zijn?
Meneer P. is bijna negentig. Hij maakt een rustige indruk. Hoewel het praten moeite kost, vertelt hij honderduit. Over zijn jeugd, zijn beroep, zijn hobby, over de zegeningen van de ouderdom. Om dat laatste te illustreren wijst hij naar zijn scheve mond en zijn verlamde linker arm. Overblijfselen van twee herseninfarcten. Zijn vrouw verblijft al twee jaar in een verpleeghuis: 'Helemaal dement, ze herkent me niet meer.' Hij breekt de dagen met het lezen van de krant en televisie kijken. Een keer per week komt zijn zoon op bezoek. Meer kinderen heeft hij niet. Hij wil niet lastig zijn, maar voor hem hoeft het allemaal niet meer.
Ik zit tegenover meneer P. en probeer te bedenken wat ik met de vraag van het afdelingshoofd moet.
'Wat een stilte,' zegt hij plots, 'zet de TV 'ns aan. Vandaag wordt de Waalse Pijl gefietst. Wielrennen is de mooiste sport die er is.'
Ik ben het roerend met hem eens.


Cabbalero-geel

De muren van meneer V.'s kamer waren Caballero-geel. In zijn ijskastje werden iedere avond een flesje pils en een borrel koud gezet. Om de veertien dagen ging ik voor hem naar de bibliotheek en bracht boeken mee die ik gelezen had of moest lezen. Camus, Kundera, Marquez, Toergenjew, Irving, Naipul: in zijn rolstoel aan tafel zittend was meneer V. de hele dag op reis. Behalve als er wielrennen was op TV, dan ging ik bij hem mijn administratie doen. Familie of kennissen had hij niet. Na zijn pensionering raakte hij op d'n dool. Hij verhuisde van pension naar pension en bracht zijn dagen in kroegen door. Tot hij van een trap viel en zijn heup brak.
Een jaar of vijf ging alles goed in Molenhof. Toen begon hij met zijn grote zware lijf zo moeilijk uit de voeten te kunnen dat hij de zorg van een verpleeghuis nodig had. Ik moest een aanvraag voor opname laten doen. Meneer V. reageerde boos en teleurgesteld. Zijn opstandigheid ebde langzaam weg in gelatenheid. Een gemoedstoestand die steeds erger werd na zijn verhuizing. Iedere keer als ik hem bezocht zat hij wat meer ineengedoken in zijn rolstoel. De boeken die ik meenam liet hij ongelezen op tafel liggen.
Na een week of drie zaten we op een terrasje een geuze te drinken. Hij vroeg me haast te maken met het regelen van zijn begrafenis. Twee weken later, op een zondagochtend, werd ik gebeld. Meneer V. was niet goed geworden en overgebracht naar het ziekenhuis. Ik ben er op m’n fiets naar toe gespurt maar hij was niet meer aanspreekbaar. Of hij meegekregen heeft dat ik bij hem was, weet ik niet. In de late middag is hij overleden.


Nazomer

Het zomert heerlijk na. In de tuin met uitzicht op het stadspark drinkt meneer T. in z’n eentje een kop koffie.
‘Vreemd dat veel bewoners binnen blijven met dit weer,’ zegt hij als ik een stoel bijschuif. De lome warmte, het ruisen van de bomen en het geluid van de stromende Jeker roepen vakantiegevoelens op.
‘Ik probeer een beetje te genieten,’ vervolgt meneer T. vanuit zijn rolstoel, ‘maar het valt niet mee. Twee jaar geleden reed ik nog vrolijk met de auto rond, ik tufte overal naar toe. Van het ene moment op het andere was het afgelopen, gedaan, fini. Je wordt getroffen door een hersenbloeding en dan kun je het verder vergeten. Ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis. Iedereen weet opeens wat goed voor je is. Wat je er zelf van vindt wordt nauwelijks nog gevraagd. Nou, ik vind het maar niks, ik ben een gevangene van mijn eigen beperkingen. Ik maak mezelf wijs dat ik mijn dagen zinvol besteed: naar muziek luisteren, de actualiteiten volgen, een praatje maken met deze en gene en vooral niet lastig zijn voor de mensen van wie ik afhankelijk ben. Dat laatste is niet altijd even makkelijk. Lig maar ‘ns een half uur op hulp te wachten als je dringend moet en de boel niet wil vervuilen. Ach, ik wil niet zeuren of lamenteren maar af en toe moet ik mijn hart even luchten. Jij bent dit keer de klos, had je maar ergens anders moeten pauzeren!’


À propos

Ik loop in alle vroegte door het huis. Er heerst een serene rust. Op de vierde etage staat meneer Q. voor zijn open kamerdeur op de gang, in zijn ondergoed, een boterham met kaas in de hand. Hij houdt me staande en kijkt me aan met olijke ogen: 'Weet jij toevallig welke dag het is vandaag?'
'Euh...dinsdag,' antwoord ik.
'Nou, ik ben blij dat je even moest nadenken, je ziet ziet er nochtans een stuk jonger uit dan ik.'
'Smaakt de boterham,' vraag ik.
'Gekregen van een wonderschoon kind, ik wist niet wat me overkwam.'
Meneer Q. staat bekend om zijn alerte reacties, maar zo vroeg in de morgen en al zo wakker!
'U hebt zeker goed geslapen vannacht?'
'Ik zou het niet weten, is het ochtend dan?'
'Dat wonderschoon kind zal u dadelijk wel komen helpen.'
'Ik mag het hopen. A propos, waar zitten we hier eigenlijk, wat is dit voor een uitspanning?'
'U woont hier, dit is een zorgcentrum.'
'Oh,' zegt meneer Q., 'zo'n plek waar een mens rustig kan doodgaan?'
Grinnikend draait hij zich om.


De microlax

Een verontwaardigde mevrouw D. vraagt me een andere huisarts voor haar te regelen. Gisteren kreeg ze van dokter W. te horen dat hij geen microlax meer voorschrijft. En dat terwijl ze het middel al 27 jaar naar volle tevredenheid gebruikt. De arts acht het medisch gezien in haar belang om over te stappen op een andere wijze van laxeren. 'Wat denkt hij wel! Ik weet zelf wel waar ik me goed bij voel!' Het afdelingshoofd belde dokter W., maar hij hield voet bij stuk.
'Mijn zwager heeft dokter Z. als huisarts,' zegt mevrouw D., 'die wil ik ook.'
Dat blijkt niet zomaar te gaan. Dokter Z. heeft een drukke praktijk, hij zal er over nadenken.
'Nog een laatste poging wagen bij dokter W?'
'Probeer maar,' mokt mevrouw D.
Aan de andere kant van de lijn volgt een diepe zucht. De dokter legt zijn logisch klinkende bedoeling uit, maar mevrouw is resoluut: microlax of een andere huisarts.
'Ik schrijf wel een nieuw recept uit,' jammert dokter W., 'het is niet voor eerst dat ik tegen beter weten in voor een patiënt door de knieën ga.'

Dagverzorging

Meneer C. neemt twee keer per week deel aan de Dagverzorging. Op dinsdag en donderdag wordt hij 's morgens opgehaald met een busje en tegen de avond weer naar huis gebracht. Het heeft lang geduurd eer zijn vrouw er mee instemde. Ze merkt dat de zorg voor haar dementerende man haar lichamelijk en geestelijk te zwaar wordt. Daar voelt ze zich schuldig om. Ze vindt dat ze ernstig tekort schiet. Het inschakelen van meer hulp is voor haar voorlopig onbespreekbaar en aan een eventuele opname wil ze helemaal niet denken.
Mevrouw C. is er stellig van overtuigd dat ze haar man pijn doet door hem naar de Dagverzorging te laten komen. Ze wil graag weten hoe hij hier functioneert. We besluiten het te gaan vragen. In het zaaltje van de Dagverzorging zit meneer C. met elf andere ouderen aan tafel. Er is koffie en vlaai, er wordt voorgelezen uit de krant. Toos, een verzorgster, loopt met ons mee en vertelt dat meneer C. een rustige, vriendelijke man is, die gevatte opmerkingen weet te maken. Of hij nooit scheldt, wil zijn vrouw weten, of hij niet vergeet naar de w.c te gaan, of hij niet met eten gooit, of hij de verzorgsters niet achterna blijft lopen?
'Nee,' zegt Toos, 'misschien stel ik u teleur maar uw echtgenoot is hier één en al gezelligheid.'
Mevrouw C. schudt het hoofd. Er lopen dikke, onbegrijpende tranen over haar wangen.


De wachtlijst

Meneer G. werd aangemeld voor opname. Ik stuurde hem een brief waarin ik hem uitlegde dat Molenhof de schaarse zorg zo eerlijk mogelijk probeert te verdelen. De datum van indicering door het Centrum Indicatiestellingen Zorg bepaalt de plaats op de wachtlijst, wie het langst wacht is in principe het eerst aan de beurt. Ik nodigde meneer G. uit voor een kennismaking en een rondleiding. Ik bood aan samen met hem te bekijken op welke voorzieningen hij een beroep kon doen in afwachting van zijn opname.
Op de brief werd niet gereageerd. De weken erna werd Molenhof bestookt met telefoontjes. De zoon van meneer G. schakelde een pastoor, een directeur van een zorgcentrum, een politicus, het zorgkantoor en de nationale ombudsman in om gedaan te krijgen dat zijn vader met voorrang werd opgenomen. Hij had geen boodschap aan de nood van de ouderen die met een vergelijkbare urgentie langer op wachtlijst stonden. Molenhof handelde onmenselijk en dat zou aan de kaak gesteld worden!
Molenhof is niet gezwicht voor de dreigementen. De opnamecommissie behartigt de belangen van alle ouderen die op de wachtlijst staan, ook van hen die geen invloedrijke zoon of dochter hebben.


Tot gauw

Ouderen die op de (veel te lange) wachtlijst van het zorgcentrum staan, worden om het half jaar gebeld. Zo’n telefoontje geeft de oudere het gevoel dat hij niet vergeten wordt, er kan ingespeeld worden op de veranderingen in zijn situatie, én het houdt de wachtlijst schoon, want soms blijkt een oudere elders opgenomen of overleden.
Mevrouw Z., nog redelijk vitaal, vindt dat ze vlug een kamer moet krijgen, anders raakt ze naar eigen zeggen zwaar overspannen. Dat er een groot aantal mensen met een eerdere indicatiedatum voor haar op de wachtlijst staat, daar heeft ze niets mee te maken.
'Doe maar een goed woordje voor me,’ herhaalt ze.
'Mevrouw Z., zo werkt dat niet.'
‘Jawel, denk maar aan mij als er weer een kamer vrij komt.’
Mijn voorstel vrijblijvend te gaan kijken in een zorgcentrum met een aanmerkelijk kortere wachtlijst, wijst ze resoluut van de hand: 'Ik wil alleen bij jullie komen wonen, in een grote kamer met uitzicht op het park.’
'Dan zult u nog wat geduld moeten hebben.'
'Zou je denken? Bel me maar als je weer een kamer hebt.'
'Mevrouw Z. . . . '
'Dag jong, tot gauw.’


Buur

Meneer M. woont in dezelfde buurt als ik. Enkele maanden geleden kwam hij met zijn zoon naar Molenhof voor een rondleiding. Zijn vrouw was kort ervoor overleden en hij voorzag dat hij het verlies nooit te boven zou komen als hij alleen bleef wonen. Ik liet meneer M. het zorgcentrum zien en legde hem uit hoe en waarom hij contact moest opnemen met het Centrum Indicatiestellingen Zorg.
Een week of drie later werd er 's avonds bij mij thuis aangebeld. Een geëmotioneerde meneer M. vroeg of hij me kon spreken. Het CIZ vond dat hij niet in aanmerking kwam voor opname in een verzorgingshuis. Zelfs voor een aanleunwoning was hij te vitaal. Voor zijn psychische problemen werd hij doorverwezen naar het RIAGG. Al doorpratend vernam ik dat de huisarts het Algemeen Maatschappelijk Werk had ingeschakeld.
Meneer M. zorgde jaren voor zijn zieke vrouw. Zij was zijn 'hele leven'. Hoewel hij in huis tegen de muren op liep van eenzaamheid, durfde hij de stap niet zetten naar één van de voorzieningen die bedoeld zijn om mensen als hij een zinvolle daginvulling te helpen geven. Hij leed letterlijk aan schuchterheid.
Wat moest ik doen? Ik fungeerde meermaals als 'luisterend oor' en adviseerde hem telkens met zijn twee zonen te praten en contact op te nemen met de huisarts of het AMW. Ik geloof niet dat hij mijn ‘raad’ ooit heeft opgevolgd. Al onze gesprekken sloot hij af met de mededeling dat hij naar zijn vrouw wilde.
Vanmiddag kwam ik thuis van m’n werk. Voor het huis van meneer M. stonden een politieauto en een lijkwagen. Van zijn zoon hoorde ik dat meneer zich vanmorgen heeft opgehangen.


Prins(es) Carnaval

Het laatste decennium wordt in Molenhof ieder jaar een bewoner uitgeroepen tot Prins(es) Carnaval. Er zijn genoeg gegadigden want de meeste Maastrichtenaren hebben de carnaval in het 'blood'. De prins(es) gaat de Raad van Elf voor in allerlei festiviteiten. Zo'n uitverkiezing blijkt een gunstig effect te hebben op de gezondheid: op één na zijn alle prinse(sse)n nog in leven. Hoe de keuzecommissie te werk gaat is me niet bekend, vast staat dat ook de bewoners van de projecten een kans maken. Zo was vorig jaar meneer D. de gelukkige. Hij woont op de afdeling Socrates en heeft vanwege zijn niet bij te sturen biets- en jatneigingen al geruime tijd een zaalverbod. Hij glundert nog steeds als iemand hem aan zijn prinsschap herinnert.
Dit jaar viel de keuze op mevrouw R., een bewoner van de afdeling psychogeriatrie. Enkele tonen van een carnavalsdeuntje zijn voldoende om haar een polonaise te laten inzetten. In vol ornaat en met de scepter zwaaiend laat ze iedereen meegenieten van haar vreugde. Ze wordt dezer dagen extra ondersteund door haar twee dochters. En dat is nodig. Want als je mevrouw R. in burger vraagt hoe het prinses zijn haar bevalt, verklaart ze je voor gek. Een kwartier na een zitting is ze al weer vergeten dat ze de enige en echte Prinses Carnaval van Molenhof is.


Kunst

Bij de renovatie van Molenhof werd veel aandacht besteed aan het creëren dan wel suggereren van ruimte, warmte en licht. Alles moest op elkaar afgestemd zijn. Het zorgcentrum is vijf etages hoog en bestaat uit twee gedeelten, die ieder een eigen lift hebben. De grote witte muren tegenover de liften leenden zich uitstekend voor schilderingen. In het ene gedeelte mocht Henk Habets zijn kunnen tonen. Binnen de aangegeven grenzen. Hij moest de hoofdkleuren van het nieuwe Molenhof gebruiken en de muurschilderingen moeten de bewoners vertellen op welke verdieping zij zich bevinden. In het tweede gedeelte gingen vijf studenten van de Akademie voor Beeldende Kunsten Maastricht aan de slag. Beide projecten werden gesponsord. Er is nog meer kunst te zien in Molenhof. De grote hal fungeert als een permanente tentoonstellingsruimte. De kunstcommissie stelt hoge eisen aan het werk van de kandidaat-exposanten.
Naast dit alles loopt er in Molenhof veel levende kunst rond. Hoe zou je de gezichten van de bewoners anders moeten noemen? Ze bieden alles wat van een kunstwerk verwacht mag worden: authenticiteit, doorleefdheid, confrontatie, schoonheid en ontroering.


Samenwerking

Molenhof heeft enkele maanden geleden een samenwerkingsovereenkomst getekend met vier partners. Dat was noodzakelijk om substitutie te krijgen voor een project. De overeenkomst kwam tot stand na vele jaren (bikkelhard) onderhandelen. Mij werd gevraagd een concept te maken voor een foldertje, een infoblaadje voor allen die gebruik willen maken van het project. Ik stuurde de tekst naar alle partners met het verzoek binnen een bepaalde periode te reageren. Alle op- en aanmerkingen verwerkte ik en ik legde de tekst, zoals afgesproken, weer aan hen voor. Toen werd het spannend. De partners leverden niet alleen commentaar op elkaars aanpassingen, ze schrapten ook in de zinnen die ze zelf hadden voorgesteld. Vroegen ze advies aan hun beleids- of kwaliteitsmedewerkers, kwamen ze tot andere inzichten, of waren ze vergeten welke kanttekeningen ze eerder hadden gemaakt?
We zijn nu vier schrijfrondes verder en er is nog steeds geen overeenstemming bereikt. Maar er is hoop: de tekst gaat steeds meer lijken op het eerste concept.


Bureaucratie

Meneer B. loopt steeds moeizamer. Hij heeft een rolstoel nodig. Ik stuur een briefje naar de Gemeentelijke Sociale Dienst, afdeling Wet Voorzieningen Gehandicapten, met het verzoek mij de benodigde formulieren toe te laten komen.
Voor de WVG geldt een legitimatieplicht. De ambtenaar zou bij een collega van Burgerzaken kunnen informeren of meneer B. ingeschreven staat, maar dat mag niet: regels zijn regels.
Meneer B. vindt tussen zijn papieren geen paspoort. Kinderen heeft hij niet. Zijn belangen worden behartigd door een verre bewindvoerder, die het zorgen voor een legitimatiebewijs niet tot zijn taken rekent. Ik zal dus naar de Gemeente moeten. Zonder pasfoto kan ik niets beginnen. Een fotograaf is zo vriendelijk aan huis te komen.
De mevrouw van Burgerzaken hoort mijn verhaal aan. Ze vraagt of ik me kan legitimeren. Dat kan ik. Kan ik ook bewijzen dat ik in Molenhof werk? Neen, maar ik heb wel de gegevens en de pasfoto van meneer B. en ik ben bereid vijftien euro te betalen voor de Europe Indentity Card. Nou, voor deze keer dan. De volgende keer moet ik een brief van de directeur meenemen.
De computer geeft aan dat meneer B. vier jaar geleden een nieuwe pas kreeg. Vindt hij die niet meer? Ah, dan zal hij daarvan aangifte moeten doen bij de politie. Dat moet omdat het zoekgeraakte document nog geen vijf jaar oud is.
Buiten schijnt een heerlijk lentezonnetje. Ik fiets naar het politiebureau. De agent maakt een proces-verbaal op en ik ga terug naar de mevrouw van Burgerzaken. Heb ik een briefje bij waarin de huisarts verklaart dat meneer B. niet in staat is zelf naar Burgerzaken te komen en zijn handtekening te zetten? Neen, dat heb ik niet. Dan kan ze me helaas niet helpen. Wist ze dat een half uur geleden niet? Ja en neen. Toen ik weg was is ze haar chef gaan vragen hoe ze moet handelen in dit soort situaties. Ze wist het niet meer precies.
Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. Sinds meneer B. heb ik een aantal brieven standaard in mijn computer staan. Neem ik de mevrouw van Burgerzaken iets kwalijk?
Ach, vanmorgen verzocht een huisarts me al vast iets te ritselen voor een patiënt van hem. Toen ik zei dat ik zonder papieren van het Centrum Indicatiestellingen Zorg niets kan en mag beginnen werd hij boos: 'A1 die regeltjes van jullie, jullie geven niet om mensen!'


Receptie

De directeur vult het hoofd van de werknemer met mooie woorden. Als dank voor vele jaren. Die na de toespraak de revue passeren in handgeschud. Alle indrukken worden opgeslagen, komen later in foto's weer aan het licht. Op een afscheidsreceptie word je uitgenodigd alleen de goede herinneringen mee te nemen. Die wegen het minst.


Beleid (1)

Een zaal vol beleid. Wat wordt hier beleden? Een acteur houdt een spiegel voor. Wordt er gekeken en begrepen? Na een lang debat volgt een democratisch verdict: de cliënt blijft centraal staan. Tussen het kastje en de muur.


Beleid (2)

De bespreking loopt onbehaaglijk uit. Een opposant lijkt er van overtuigd dat de directeur alleen maar directeur wilde worden om de verkeerde keuzes te kunnen maken. Achter iedere komma, achter iedere punt worden onkunde en slechte bedoelingen vermoed. Ik ben blij dat ik tegenover een raam zonder gordijnen zit. De wind jaagt al uren grote wolken voor zich uit.


De zus

Mevrouw E. is nooit getrouwd geweest. Haar enige nog in leven zijnde zus woont ver weg. Ze heeft geen vrienden of kennissen in de buurt, ze komt nauwelijks van haar kamer. Enkele weken geleden kreeg ze te horen dat ze keelkanker heeft. De dokter raadt haar aan zich te laten bestralen. Mevrouw E. weet wat haar te wachten staat als ze het niet laat doen. Als kind maakte ze het ziekbed van haar grootvader van nabij mee: 'Hij had dezelfde ziekte als ik, zijn keel groeide langzaam dicht'. Overmorgen moet ze de dokter uitsluitsel geven.
Ze is er zo rustig onder dat het hoofd van de afdeling me vroeg 'ns binnen te lopen: hoe kan iemand met de dood voor ogen zo laconiek zijn?
Mevrouw E. steekt een sigaret (de zoveelste) op en zegt met een hees stemmetje: 'Ach, wat zou ik me druk maken, er is toch niets aan te doen. Natuurlijk zou ik nog een paar jaartjes willen leven, maar ik heb niets te willen'. Ze twijfelt nog steeds of ze zich zal laten bestralen: 'Al die poespas, ik weet het niet. Straks bel ik mijn zus, die mag het zeggen, wat zij zegt zal ik doen!'


Levenswerk

Meneer G., laat getrouwd en al gauw weduwnaar, had één passie: klokken maken. In zijn kamer hingen er twintig. Hij had ze eigenhandig, tot het kleinste raderwerkje in elkaar gezet.
Aan het eind van zijn leven gebeurde er iets merkwaardigs. Uit onderzoeken bleek dat de tumor in zijn maag niet meer te opereren was. Pijn had meneer G. niet, hij werd wel onrustig. De maand die hem restte besteedde hij aan het demonteren van zijn klokken. Alle onderdelen werden in een doos gegooid. Waarom hij het deed kon hij niet zeggen, hij was er evenmin van te weerhouden. Toen hij stierf was er niets meer wat herinnerde aan zijn levenswerk. Had hij de tijd stilgezet en opgeruimd?


De glimlach

Tegenwoordig worden overleden bewoners niet meer afgelegd in Molenhof. Het wordt beschouwd als een taak van de begrafenisondernemer. Het afleggen was geen prettig werk maar het hoorde erbij: het was het laatste wat je kon doen voor een bewoner. Bovendien schonk het voldoening als een overledene er mooi bij lag: een troostend beeld voor de familie en de medebewoners die afscheid namen. Voor een overledene werd opgehaald ging ik altijd kijken of het grote mysterie iets van haar geheimen had prijs gegeven. Soms gebeurde het tegenovergestelde.
Meneer L., tijdens de oorlog een beruchte NSB'er, had ons drie jaar het bloed onder de nagels vandaan gehaald. Hij ging tekeer als iets hem niet zinde, hij deinsde er niet voor terug ons vanuit zijn rolstoel met een mes te bedreigen. Op een ochtend hoorde ik dat hij 's nachts was overleden. Ik ben meteen naar zijn kamer gegaan. En daar lag meneer L., in zijn blauwe pak, tussen de schone lakens, de haren netjes gekamd, de handen devoot gevouwen, en zijn gezicht ... de minzaamheid zelve. Ik stond verstomd. Maandenlang heeft hij me met zijn glimlach achtervolgd.


Begrafenis

Als afdelingshoofd ging ik naar de begrafenis van iedere overleden bewoner. Die vond meestal plaats in de parochie waar de oudere voor zijn opname had gewoond. Zo leerde ik de kerken van Maastricht kennen, en dat zijn er veel. Op den duur wist ik hoe de pastoors preekten, hoe de koren zongen, hoe er met de wierookvaten werd gezwaaid.
In een stad loopt een kerk zelden vol voor de uitvaart van een oudere. De meeste vrienden en kennissen zijn hem voorgegaan of niet meer in staat naar de kerk te komen. Ouderen beleven de naderende dood vaak als een bevrijding, en ook dat staat het grote treuren in de weg.
De aandacht die aan een begrafenismis wordt besteed, laat geregeld te wensen over. Niets is erger dan een pastoor die geen zinnig woord weet te vertellen over het leven van de overledene. De preek, het in memoriam en het bidprentje zijn de laatste mogelijkheden om de dode te eren, om te gedenken welk leven hij had. Vaak komt men niet verder dan plichtmatige clichés of, en dat is niet eens slechter, tot wat ontroerende leugens.
Eén keer heb ik meegemaakt dat de kinderen er geen doekjes om wonden dat ze jarenlang heel geraffineerd werden getiranniseerd door hun moeder. Desondanks bezorgden ze haar een mooie begrafenis met heel veel bloemen en een prachtig zingend Gregoriaans koor.


Dromen

Morgen wordt meneer I. begraven. Hoe laat is niet bekend. Er waren vandaag veel telefoontjes nodig om een ambtenaar te vinden die wist hoe je iemand door de Gemeente laat begraven. In 1956 verliet meneer I. Hongarije. Na een lange zwerftocht kwam hij in Nederland. Aan verzekeringen besteedde hij geen geld. Wel aan mooie boeken. Ik heb ze voor me liggen. Wie meneer I. nog wil zien hoeft niet naar het mortuarium. Je kunt hier je handen over zijn dromen laten gaan.


(Miel Vanstreels)


Zie ook: Ouderenzorg