Veel binding met mijn geboortedorp en het gezin van mijn herkomst heb ik niet. Op mijn elfde ging ik naar een kostschool in een andere streek, op m'n negentiende trok ik letterlijk en figuurlijk de grens over. Met mijn vader voelde ik me het prettigst als we ons niet binnen maar buiten het gezin bevonden. Op de fiets bijvoorbeeld. Ik weet dat ook hij die momenten koesterde.
Nu er geen (groot)vader meer tussen de dood en mij staat, moet ik me opmaken voor een nieuwe levensfase. Naast al datgene waar ik me nog op mag verheugen, begint ook de oefening in verlies. Zuinig zijn, zo luidt de boodschap, zuinig zijn op alles wat dierbaar is.
De lange rechte stukken jaagpad langs het kanaal zal ik missen: hun schijnbare eentonigheid nodigt uit tot bezinning, woorden zoeken er hun plaats op in een zin.
