Dromen van de col d'Aspin

Dromen van de Col d'Aspin
1989
Henric Graaff van IJssel, Nederweert
44 pagina's
Tentoonstelling
Recensie
Rencensie 2
Nog verkrijgbaar
ISBN: 90 72467 02 7




















1.

Op een landkaart wordt de droom
van mijn vader vastgespijkerd

Tussen Bagnères-de-Bigorre
en Arreau
moet ‘t
over een half jaar
gaan gebeuren:

kijkend naar de foto’s
van de Col d’Aspin

maak ik alvast
m’n sigaret maar uit

2.

Op de wielerbaan van Roccourt
won m’n vader in 1943

een afvallingswedstrijd
voor beroepsrenners,

in de puntenkoers
werd hij vijfde

Enkele weken later
zetten de Duitsers
een twee jaar durende
achtervolging in

3.

Zes en zestig is hij
en goed getraind

Als van alle emoties
z’n hart
het maar niet begeeft

9.

Met mijn Gitane (geen aero-
dynamische snufjes,

wel het zadel
waarop m’n vader

in 1939
z’n eerste wedstrijd won)

wordt de draad
van twintig jaar
geleden

weer opgepakt:

één keer per week
draaien m’n benen

een droom op gang

10.

De richting die m’n vader
in 1941 insloeg
leverde hem

geen uitzicht
op een podiumplaats
in een Kampioenschap
of Klassieker

maar de Medaille
van de Weerstand op:

het vredesverdrag
met Duitsland

heeft hij
nog steeds niet
ondertekend

13.

In 1970 was ik negentien,
de hoogste tijd dat ik
vertrok

Ook tegen het leger
had m’n geweten
bezwaren,

de Rijkswachters
die ze onderzochten

beklaagden m’n vader:

dat hij met zijn staat
van dienst

met een zoon als ik
door het leven moest!

15.

Februarinevel, bevroren plassen
langs de wegen

Bijna acht en dertig
en al jaren

niet meer zo gezond geweest
als nu:

ideaal dus
om weer zestig kilometer
af te zien

18.

Telefoontje van m’n moeder:

m’n vader is gevallen
op een stuk
slecht geasfalteerde
werkelijkheid,

z’n fiets en z’n gezicht
werden flink beschadigd,

z’n droom
bleef ongedeerd

19.

Eindelijk voorjaar. Heuvels
blijken geen bergen
meer te zijn

Voor het eerst 70 km
zonder zelfspot
of ironie:

nog even
en ik fiets mezelf
uit het wiel

28.

Zo vrolijk als we gingen om
de route te verkennen

zo stil was het in de auto
op de weg terug:

wat moeten we
met die Ardense helling
nog voor de Aspin begint,

wat moeten we
met dat stuk van 13%
in Payolle,

wat moeten we
met die ijzige kou
op de top,

wat moet ik
met die afgrond
en mijn hoogtevrees:

was m’n vader
maar voetballer geweest

31.

Campan, voortdurend dat lichte
stijgen, stukken
van vier tot zes procent,

terwijl m’n op één na jongste
broer na 15 km klimmen
aan vrouw en kinderen denkt

fietst de jongste
-een vrijgezel–

nog even
de laatste resten Cola
en Jack Daniëls
uit z’n lijf

34.

Séoube, m’n vader zegt
dat we door moeten fietsen

dat hij
z’n eigen tempo
rijdt

Even later
hoor ik ook
het ademen

van m’n oudere broer
niet meer

36.

Had ik toch maar een kleinere
versnelling gestoken,

reed de bezemwagen daar,
op 5 km van de top
maar niet in m’n buurt,

had ik maar even gelopen
en opnieuw geprobeerd:

hoe troost je een vader,

hoe krijg je een vader
aan z’n verstand gebracht

dat hij geen 35
maar bijna 67 is?